De trein rijdt Den Helder binnen. Zoals wel vaker net voor ik een station ergens in den lande bereik, heb ik me net omgekleed in het toilet. Je in zo’n beperkte ruimte omkleden zit inderdaad ergens tussen limbodansen en evenwichtsoefeningen in, maar het kan. En het lukt me (bijna) altijd zonder verrast te worden door plotseling afremmen of van spoor wisselen.
Ik neem een laatste slok water, gord mijn rugzak strakker en begin al op het perron te joggen. Even afremmen om uit te checken en dan kan ik richting stationsplein, winkelstraat en marineterrein. Daar, in het werkelijk prachtige Kampanje-theater, geef ik mijn rugzak af aan Linsey van de kassa (even vroeg ze zich af wie die man met die strakke tight en zonnebril in godesnaam kon zijn...), en door. Weer langs het station, langs het ziekenhuis en de stad uit. Ik zie de kust dichterbij komen, maar sla, net voor Huisduinen, linksaf een klinkerweg op. En bereik de Algemene Begraafplaats.
Niet echt een hardlooproute, en het is zondag namiddag, dus ik loop respectvol. Grintpaden knerpen onder mijn Asics, ik zie grafstenen van meer dan honderd jaar oud, en van een paar maanden geleden. Ik wilde de begraafplaats eigenlijk aan de andere kant bereiken. De kant vernoemd naar Sint Jozef, de kant die ik ken. Een paar minuten later vind ik toch de plek waar ik voor kom, de plek waar we op de dag af 2,5 jaar geleden mijn vader hebben begraven. In ons gezin gaat het verhaal dat hij, jaren geleden, precies deze plek, dit graf, uitzocht omdat het direct naast het hek was, en mijn moeder het dus zou kunnen vinden. En daarna de uitgang ook weer. Mijn moeder heeft, haar hele leven al, het richtingsgevoel van een afdruiprek.
Ik sta stil, zweet prikt in mijn ogen, en iets daarna de tranen ook. Niet zozeer omdat mijn vader daar ligt, maar omdat ik precies mijn eigen naam lees, Rudolf Hendrik Jansen, en me opeens realiseer wat dat betekent. Een paar minuten, langer ben ik er niet – het is fris, een loper kan niet te lang stilstaan – maar het beeld, het gevoel blijft. Buiten het hek moet ik even herstellen, de emotie wegslikken, en dan doe ik wat altijd werkt, wat er altijd is. Ik loop. Stukje fietspad, de lage duinen in, schelpenpad richting vuurtoren, daar de dijk op, en als ik dan eindelijk de wind mee krijg vlieg ik bijna over het gras. Ik laat mijn vader achter, en ik neem hem mee.
Door Dolf Jansen ons novembernummer . Wil je meer columns van Dolf lezen? Klik dan hier.